Jezus zeide tot haar: [23]Raak Mij niet aan, [24]want Ik ben nog niet opgevaren tot Mijn Vader; maar ga heen tot Mijn [25]broeders, en zeg hun: [26]Ik vare op tot [27]Mijn Vader en [28]uw Vader, en [tot] [29]Mijn God en [30]uw God.
23. Dat is, houd uzelve en mij niet op met het aanraken en houden van mijne voeten.
24. Dat is, Ik zal zo haast nog niet opvaren en van u vertrekken; gij zult nog tijd genoeg hebben om mij te zien en te spreken en om mij eer te bewijzen. Anderen menen dat Hij dit tegen haar zou gezegd hebben om haar te vermanen, dat zij niet te zeer met haar hart moest hangen aan Zijn lichamelijke tegenwoordigheid.
25. Dat is, discipelen. De oorzaak waarom Hij hen alzo noemt zie in de aantekeningen Matth.28:10.
26. Dat is, Ik zal haast opvaren, namelijk nadat Ik hen van alles eerst zal onderricht hebben.
27. Namelijk van natuur; hfdst.1 vs.18.
28. Namelijk door genade der aanneming tot kinderen; hfdst.1 vs.12.
29. Namelijk omdat Ik als Middelaar de menselijke natuur om uwentwil heb aangenomen; Hebr.1:9.
30. Dat is, die u niet alleen geschapen, maar bovendien u ook tot Zijn eigendom heeft aangenomen; Hebr.8:10.
To Touch or Not to Touch: Lepsius on John 20:17